De afgelopen dagen heeft u als opwarmertje voor het 60e Kamp mogen genieten van enkele heerlijke anekdotes die geschreven zijn door verschillende iconen die Nationaal Kamp Hattem gemaakt heeft tot wat het nu is. We begonnen deze serie met een verhaal van grondlegger Joop Kroon. Ook de laatste anekdote van deze serie komt van zijn hand.
Al ruim voordat er überhaupt sprake was van een Nationaal Kamp Hattem hadden de Nederlandse Spoorwegen hier al een bijdrage voor geleverd. Dit was al in 1948. In de oorlog waren veel treinen beschoten door de geallieerde vliegtuigen. De resten daarvan stonden geparkeerd op een rangeerterrein bij Wezep.
Als 15-jarig jongmens struinde ik samen met mijn schoolvriend Ate van Apeldoorn (tevens de maker van het nog in gebruik zijnde wisselschild) op de fiets de hele omgeving af. We wisten in brandtorens te komen en belden van daaruit naar de Japanse weerberichten. We slaagden erin een kraan te openen (en te sluiten) van de waterleidingmaatschappij, sloopten onderdelen uit kapotte tanks op het schietterrein en fietsten naar Parijs en Bern.
Geenwonder dat de opgestelde treinwrakken ons niet ontgingen. Met enig gereedschap zijn we daar enkele keren aan de gang geweest en een onderdeel van de buit was een grote transformator met regelknop. Jarenlang heb ik het ding bewaard.
Vele jaren later was er een overdekt amfitheater in Hattem. Het moet in 1966 zijn geweest. Het was donker onder de dekzeilen. Het waren in die tijd nog geteerde zeildoeken. Loodzwaar! De verlichting in het kamp door middel van petroleumlampen was ook vervangen door elektrische lampen, dus werd er ook een lijntje gelegd in het amfitheater. Maar dit was wel een erg kille verlichting. En daar kwam plotsklaps de bijdrage van de NS weer in beeld. Het werkte nog perfect. De lichtsterkte kon naar behoefte worden aangepast. Bij mijn weten wordt hij nog steeds voor dit doel gebruikt.
Foto: Van het allereerste Kamp. Bosambo-expeditie
Hopelijk heeft u net als ons genoten van de vele anekdotes die u de afgelopen weken om de oren zijn gevlogen. Vanaf vandaag begint de 60e editie van het mooie Kamp wat wij blijkbaar allemaal een warm hart toedragen. We maken nieuwe herinneringen en daar komen vast weer de prachtigste anekdotes uit. Die u over zestig jaar weer mag lezen.
**De tijd staat niet stil. Morgen gaat de 60ste Kampweek dan toch echt van start. De laatste dagen heeft u aardig in de stemming kunnen komen. Daar gaan we vandaag nog eventjes mee door. Over het eten hebben we het nog niet of nauwelijks gehad. Maar natuurlijk hebben we daar ook voldoende over te vertellen. Vrouwke Mijnster vertelt.
Samen met Tineke van Vugt (hoofd keuken) bedachten ik wat we aten tijdens de werkweekenden én de kampweek.
In de kampweek waren de maaltijden aangepast aan het thema.
We moesten het ook bestellen. Dat was wel een ding: hoeveel kinderen? Hoeveel mentoren? Hoeveel binnen? Dat is dan zoveel ons, stuk, kilo van dit en zoveel van dat.
Dat ging ook weleens fout dus: soms hadden we veel te veel van iets, soepgroente b.v. of veeeeeel te weinig voor elk persoon 1 visstick i.p.v. 3 p. p. En we waren maar met 550 mensen in het kamp. Dus een aantal mensen uitgestuurd op vissticks: in heel Hattem en Wezep heeft niemand anders vissticks gegeten die dag!
Of die keer dat er een bataljon militairen meegedaan hadden met een spel ’s avonds. Na afloop allemaal een biertje; wij midden in de nacht nog naar onze leverancier om bier. Want de staf en de mentoren hadden ook nog dorst.
Maar ja alles voor de goede zaak!
Vrouwke Mijnster begon haar Hattemcarriére in 1988. Zoals u kunt lezen kennen we haar met name van haar ongekende kwaliteiten in de keuken al heeft ze ook op bijvoorbeeld het toneel haar steentje bijgedragen. Enkele jaren geleden nam ze afscheid van de Zandkreek. Echter heeft ook zij het virus een generatie doorgegeven. Zoon Thijs is algemeen Kampleider, terwijl ook David, Martijn en Saskia jarenlang actief zijn geweest in Hattem
We schreven het al eerder. Alle verhalen en anekdotes op deze plek zijn leuk . Toch is er maar één ding wat echt telt. Hoe hebben de mensen die als deelnemend kind meegingen het ooit ervaren? Alice de Bruijn-Van Kaam moest even in haar geheugen graven tot 1972 en kwam tot dit prachtige verhaal. Over opgerolde truien, spinnen en Hattemliefdes.
Klim in de pen, lees ik, schrijf je belevingen over het kamp op. Nou dan moet je toch even graven!
Ik ben in het jaar 1972 Olympische winterspelen en in het jaar 1973 De verschrikkelijke sneeuwman mee geweest . En daar tussendoor gingen we vanuit het internaat De Singel in Dordrecht ook wel eens op kamp met de zaal (groep).
De voorbereiding naar het kamp toe was al spannend. De kampliederen leren en zingen, pannenrek maken , tent opzetten ,koken en de signalen leren van de hoorn. En dan hadden we meester Groen en meneer Kroon, die konden altijd zo mooi het verhaal vertellen ! Je zat dan in de gymzaal met de 2 klassen en dan had je al de beleving!
Op internaat kregen de deelnemers een plunjezak om je kleren in te doen, deze rook altijd muffig, maar als je terug kwam rook je zelf ook zo!
De busrit was voor mij nooit een pretje omdat ik altijd wagenziek was. Maar dan werd ik van voren gezet. Eenmaal daar met de boslucht was het gauw over. Dan werd je daar naar het amfitheater gestuurd en begon als iedereen was aangekomen de opening .
Dan begon het dragen van je spullen en de kampkist naar je kampement en daar alles opbouwen.
Tent en keuken in orde maken.
Je had allemaal een taak, kok,koerier,enz. Water halen bij de waterpunten, eten halen bij de keuken enz. En als de hoorn ging moest je goed luisteren welk signaal ze gaven want ze hadden een verschillende functie.
Een keer bij het koken moesten we spaghetti afgieten en we hadden geen vergiet in de kist en het deksel paste ook niet dus 1 van de meiden (Karin of Jose) kwam met het idee om de theedoek te gebruiken. Op zich niet verkeerd maar het ging toch niet zo goed en we zaten dus de spaghetti van tussen de dennennaalden te halen. Toen hebben we niet zoveel gegeten die dag. We kregen ook niet zoveel punten voor het gerecht. Weet niet of ze nu ook nog punten krijgen. Maar we kregen punten voor je kampement , dat het schoon en opgeruimd was en ze keken ook naar de persoonlijke verzorging, nagels schoon (moeilijk in het bos) haren gekamd e.d.
Bij de Olympische winterspelen weet ik nog wel dat we in de grote Leemkule allerlei spellen hadden want deze moest de woestijn voor stellen. Als kind vond ik deze ontzettend diep en groot. We hadden ook onderdeel zwemmen, maar wat was dat water donders koud zeg!
In de tent slapen was ook een ding:'s Avonds eerst de langpoten, spinnen en muggen verjagen en als je voor de eerste keer lag erachter komen dat je een kussen was vergeten. Dus een trui oprollen en slapen zover dat dit ging. Als het wat frisjes was werd de kleding al niet meer uitgedaan voor een pyjama en dook men zo de slaapzak in.
Er waren natuurlijk ook nieuwe Hattemliefdes voor een week. Dit zijn mijn herinneringen die me zo te binnen schieten.
Alice de Bruijn-van Kaam, internaat De Singel,Kuipershaven,Wolwevershaven,Dubbeldam in Dordrecht.
Adri Romijn-Fernhout kennen we in de Zandkreek als aanwezig en welbespraakt. Het was even aandringen, maar een anekdote van haar mocht niet ontbreken. Het kan niet anders zijn dat ook haar geheugen een schatkamer aan Kampherinneringen is en ze heeft er een leuke uit weten te pikken. Uiteraard heeft ze deze op papier gezet en naar ons opgestuurd. En weer mag u meelezen.
Het is juni 1992. Ik mag voor de tweede keer mee als Kampwacht. Ai den Eenoger is het thema en in de begeleidende brief, jawel, nog per post aangeleverd, stond de vraag of we wilden kijken of we geschikte kleding mee konden nemen in piratenstijl.
Dat had natuurlijk niemand gedaan. Maar joh, we gingen zaterdag toch met z'n allen naar Zwolle dus aldaar maar op jacht naar gestreepte shirtjes. Nergens te krijgen natuurlijk en al helemaal niet voor armlastige Kampwachten. Maar niet getreurd, de plaatselijke Zeeman had geweldige gestreepte hansopjes in de aanbieding en zuidwesters in het zwart. Deze laatste dwars op je hoofd vormde een geweldige piratensteek en tja die pyjama's... moesten natuurlijk gepast. In een gemiddelde Zeeman is geen paskamer dus in een mum van tijd stond de winkel vol met half ontklede heren. De verkoopsters wisten niet waar ze kijken moesten, maar waarschijnlijk was dit het enige filiaal waar de hansopjes uitverkocht waren.
Nog een keer omkleden was wat te veel van het goede voor de jongens dus de rest van de middag hebben we doorgebracht met een stel losgeslagen piraten.
Maar zeg nu zelf: het resultaat is toch geweldig?
De welbespraakte Adri Romijn-Fernhout begon als Kampwacht in 1991. Als zovelen groeide zij later door tot Kampstaflid. Tot haar afscheid in 2015 zijn er weinig functies geweest die ze vanuit die positie niet bekleed heeft. We kennen haar onder meer als toneelspeelster, amfitheaterleidster en bestuurslid.

Eerder in deze serie mocht u al kennis nemen van het feit dat Gerrie Romeijn met trots de bijnaam ‘Snaartje’ verworven heeft. Een mooie reden om eens een stukje over de Hattemband te schrijven. Inclusief leuke anekdote.
Het 60ste kamp is voor mij het zestiende jaar dat ik mee ga naar het Hattemkamp, eerst als mentor Oude Vaart Terneuzen, later als vaste kampstaf, maar alle jaren was ik lid van de Hattemband.
De band bestaat uit vaste Kampstafmedewerkers, Kampwachten, mentoren of mentrixen en ook kinderen van de vaste staf. Het eerste jaar waren wij met z’n drieën en afgelopen jaren met z’n zessen of soms zevenen. Dit jaar zijn we met vijf personeen.
In de voorbereiding bedenken wij meestal met een paar personen het nieuwe themalied. Dit jaar is de muziek en tekst door Thijs bedacht. Verder wordt op internet nog gezocht naar nieuwe liedjes die bij het thema passen. Ook hebben wij in de liedbundel een paar nummers staan die elk jaar gemakkelijk te verschrijven zijn naar het thema. In het Januari weekend proberen wij dan deze liedjes op te nemen en zo kan daarna de liedbundel samengesteld worden, zodat in het Mentorenweekend de bundels klaar zijn om uit te delen. De kinderen kunnen dan lekker oefenen. Samen met een stickje waar alle nummers op staan.
Het aantal liedjes zit elk jaar tussen de 34 en 38 liedjes. We proberen ze allemaal twee keer te spelen over de gehele week, maar de toppers komen vaker aan bod, zoals Johnny de ponny en Keesje de Jordaan, pleecomplex en niet te vergeten het verjaardagslied. Deze doen wij elke dag. Ook als er niemand jarig is. Op maandag wordt deze vaak even geoefend. Meestal maken wij dan gewoon iemand jarig.
Een paar jaar geleden hadden wij nog een toppertje in de liedbundel staan. ‘Droom over China’ was speciaal door Kampwacht Suzanne geschreven omdat er naast de kampsong verder geen leuke kinderliedjes te vinden waren. Vooral het refrein werd geweldig meegezongen door de kinderen. Nu een paar jaar later heeft Suzanne nog twee nummers geschreven voor in de liedbundel. De laatste komt er dit jaar nieuw in.
In de zestien jaar dat ik nu mee speel is de samenstelling van de band elk jaar anders. Jaren geleden was het zo erg dat we op woensdagavond nog ons aan elkaar aan het voorstellen waren. Op een keer hoorde wij pas zaterdagavond dat wij de hele week een drummer hadden. Er werd een drumstel uit een kerk gesleept die wij een paar keer hebben moeten repareren. Aan het eind van de week was deze beter als dat hij in jaren was geweest.
Dit jaar bestaat de band uit Judith op toetsen, Kimberly op drums, Gideon op gitaar, Joost op Cajon, en ikzelf op gitaar / banjo of mandoline, en als Thijs tijd heeft ( die heeft namelijk een hoofdrol in het spel ) schuift hij ook nog bij op basgitaar.
De laatste jaren zitten er ook kinderen van de stafleden op het deksel van de orkestbak, zij nemen meestal zelf een Djembé of Cajon mee, en anders heb ik nog wel een tas vol met leuke slagwerk instrumenten.
Vanaf het eerste jaar heb ik een traditie ingevoerd op woensdagavond in de orkestbak. Het was mij opgevallen dat wij de gehele week wel samen speelden, maar verder elkaar bijna de gehele week niet zagen of elkaar spraken. De mentoren of mentrixen gingen altijd gelijk terug naar hun groepje en de vaste stafleden hebben meestal ook geen tijd om even gezellig te blijven zitten. Dus zo stond er op woensdag nadat de ouders waren vertrokken en het amfi helemaal leeg was een emmer gevuld met water met wat blikjes frisdrank in de hoek van de orkestbak, Martijn, die toen onze bandleider was, liet de microfoons openstaan en toen wij allemaal tegelijk ons blikje open maakte hoorde je door het gehele bos: tsjieeeeeeee.
Nu zestien jaar later doen wij dit nog steeds en je ziet de kinderen elke keer zoeken naar slangen. Waar komt anders dat gesis vandaan! De ex-muzikanten weten ook dat er woensdagavond een gezellig kwartiertje is na afloop. Zo wordt het elk jaar drukker in de orkestbak. Op vrijdagmiddag wordt het orkest nog eens flink getest, want na de officiële huldiging en na het neerstrijken van de vlag wordt het nummer “O Nationaal Kamp” ingezet. Dit nummer wordt de rest van de week niet gespeeld. Alleen op vrijdagmiddag spelen wij dit zo lang als dat iedereen afscheid heeft genomen en het amfitheater helemaal leeg is. Dit komt neer op zo’n 100 keer achter elkaar spelen, de snaren staan dan in je vingers gegroefd, en de kaken van onze dwarsfluitiste doen het dan ook even niet meer, maar als wij dan even later de bussen staan uit te zwaaien zijn wij het afzien in de orkestbak allang weer vergeten.
Of ze nog een anekdote wisten. Dat was de vraag aan Gerard en Lilian van Hiele. Het antwoord was niet verrassend: Natuurlijk hadden ze een anekdote. Een van de categorie waarvan we er velen kennen in zestig jaar tijd, maar waarvan ieder zijn eigen unieke karakter heeft. En waarvan we toch op z'n minst moeten glimlachen. Gaat u er vooral rustig voor zitten.
Het kamp en de kinderen. Daar draait het om in Hattem. Maar er is meer. Om het kamp (financieel) mogelijk te maken moet het kampgebouw het hele jaar door verhuurd worden en moeten de gebouwen en het terrein er om heen dus goed onderhouden worden. Omdat de meeste kampstafleden niet in de buurt van Hattem wonen en vaak ook nog een drukke baan hebben, hebben we er destijds voor gekozen een klusjesman of klusjesmannen te zoeken die op vaste dagen in de week de boel netjes houden en in en rond het gebouw kleine hand- en spandiensten verrichten.
Het is halverwege de jaren tachtig als we twee oud-schippers en ‘vaders’ van kampstafleden bereid vinden die klus tegen een geringe vergoeding op zich te nemen. De heren Smit ( vader van Jan en opa van het huidige kampstaflid Barbara) en zijn zwager Koster ( de vader van Evert) komen elk week een dag op hun brommer van Zwolle naar Hattem. Er is regelmatig overleg over kleine en grotere klussen, de heren hebben het prima naar hun zin, hun vrouwen vinden het best prettig dat hun mannen elke week een dagje van de vloer zijn en ‘het Kamp’ is er goed mee geholpen.
In de vakanties zit een deel van de staf zelf in het kampgebouw en worden grotere klussen bedacht en uitgevoerd. In één van de kerstvakanties ontstaat een idee voor de schuur. Die bewust ‘in’ de grond is gebouwd om hem zo min mogelijk op te laten vallen in het bos. Maar in de praktijk blijkt dat we, zeker in de winter, veel last hebben van condens, waardoor alle kleding en rekwisieten die er zijn opgeslagen, last hebben van schimmel. Er moet dus iets gebeuren en wellicht kunnen we twee vliegen in één klap slaan en de schuur ook gelijk een ‘natuurlijk dak’ geven.
Er wordt een mooi plan bedacht en uitgevoerd. We zitten er die kerstvakantie met drie gezinnen. De families Van Eijsden, Koers en Van Hiele. Iedereen helpt mee. Ook de stafleden en bezoekers die af en toe een dagje langskomen. We halen met kruiwagens dennennaalden uit heel het bos. Héél veel naalden. Op de stoep worden de naalden in manden gedaan en vervolgens middels een ingenieus systeem met netten en katrollen op het dak getakeld en daar netjes met grote harken verspreid. Een hele klus, want het dak ligt toch op een paar meter hoogte en heeft een oppervlakte van zo’n 150 vierkante meter. We zijn dagen druk. Maar het resultaat mag er zijn. Op het dak van de schuur ligt nu een mix van een paar centimeter blad en dennennaalden en de verwachting is dat er in het voorjaar al een mooie groene laag mos op komt!
Begin januari gaat de telefoon. De klusjesmannen. Ja, ze zijn weer naar Hattem geweest en alles was prima in orde. Maar ze hebben wel het dak van de schuur even schoongeveegd want daar lagen zoveel bladeren en naalden op….
Lilian van Hiele ging in 1976 als mentor van de Poema’s van Dordrecht voor het eerst mee naar Hattem, ze werd lid van de staf, zorgde voor de toneelkleding en deed later de amfitheaterleiding. Gerard van Hiele ging in 1977 voor het eerst mee. Hij ontwierp het amfitheater, dat later in een aantal werkweekends werd gebouwd met jongens van de internaten in Dordrecht en Zwolle. Hij was penningmeester van de stichting, deed jaren ‘licht en geluid’ en was later beheerder en algemeen kampleider. Gerard en Lilian zijn nu niet meer actief in de organisatie maar hebben het Hattemvirus wel doorgegeven aan hun zoons Vincent en Wouter.